De maronitische kerk behoort tot het Syrisch christendom en heeft haar oorsprong in een klooster gesticht door de heilige Maron in het begin van de 5e eeuw.
Rond dit klooster ontstond een geloofsgemeenschap van volgelingen. Het ontstaan van de maronitische kerk heeft te maken met de theologische discussies over de goddelijke en/of menselijke natuur van Christus. De concilies van Nicea (325), Efeze (431) en Chalcedon (451) bogen zich over deze kwestie. Het concilie van Chalcedon verklaarde dat in Christus een goddelijke en een menselijke natuur samen bestaan.
Isolement
Door de uitspraken ven het concilie ontstond er verdeeldheid binnen het christendom. Het klooster van Maron en de ertoe behorende geloofsgemeenschap aanvaardde de uitspraken van Chalcedon. De meerderheid van het Syrische christendom deed dit echter niet.
In de 7e eeuw raakte de maronitische geloofsgemeenschap in een isolement doordat zij de leer van het monotheletisme (Christus heeft één wil maar twee naturen: een goddelijke en een menselijke) aanvaard zou hebben. Deze leer werd op het Derde Concilie van Constantinopel (680-681) veroordeeld. Toen de regio veroverd werd door islamitische Arabieren was het isolement compleet. In deze periode trok de maronitische geloofsgemeenschap naar het gebied van het Libanongebergte.
Huidige situatie
Door de kruistochten kwam de maronitische geloofsgemeenschap opnieuw in contact met het christelijke westen. In de 12e eeuw sloot de maronitische kerk zich aan bij de kerk van Rome. Ze volgt de West-Syrische ritus en als liturgische taal wordt het Syrisch gebruikt.
Volgens officiële schattingen heeft de maronitische kerk wereldwijd ruim 3 miljoen gelovigen. De meesten wonen in Libanon en Syrië.